Komend najaar staat het armoedebeleid op de agenda. Vooruitlopend hierop hebben de PvdA en PVM vragen gesteld aan het college naar aanleiding van de publicatie ‘Armoede in kaart 2019’, uitgebracht door het Sociaal Cultureel Planbureau[1]:
1. Uit het rapport blijkt dat Maastricht met 8,2% in de top-10 staat van gemeenten met de meeste mensen in armoede. Is dit aantal u bekend?
2. Er wordt gesteld dat het aantal mensen in armoede afneemt; in Maastricht is dit helaas niet het geval. Op welke termijn zorgt Maastricht ervoor minimaal op het landelijk gemiddelde te zitten?
3. De cijfers in bovengenoemde publicatie zijn gebaseerd op 2017. De signalen die wij krijgen wijzen erop dat er inmiddels weer steeds meer mensen in de armoede terecht komen en dat ook de categorie middeninkomens steeds vaker moeite hebben aan hun verplichtingen te voldoen. Zijn deze signalen u ook bekend? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe gaat u deze informatie wel in kaart te brengen?
4. Kinderen onder de 13 jaar (9%) lopen een bovengemiddeld risico op armoede. Het landelijk armoedecijfer bedraagt 5,9% voor deze groep. Hoe verhouden deze Maastrichtse cijfers zich t.o.v. de landelijke cijfers?
5. De rijksoverheid heeft kinderarmoede als speerpunt op de agenda staan. Gemeenten hebben 85 miljoen ontvangen voor de bestrijding van armoede. Hoeveel heeft Maastricht ontvangen? Is dit geld ook daadwerkelijk aan armoedebestrijding onder kinderen besteed?
Naar aanleiding van bovengenoemde SCP-publicatie en het feit dat de gemeente Maastricht al jaren tracht tot een werkende aanpak te komen om armoede te bestrijden, vragen PvdA en PVM ook nog.
6. Hoe is boven beschreven problematiek te voorkomen? Hoe wordt preventie onderdeel van het nieuwe plan van aanpak?
7. Heeft u na het lezen van de armoedekaart specifieke maatregelen in gedachten hoe dit aangepakt dient te worden?
8. Heeft u de afgelopen jaren ook gekeken naar de aanpak in andere gemeenten? Zo ja, wat zijn uw bevindingen? Welke voorbeelden (best practices) neemt u over?
9. Wij hebben vernomen dat de uitvoering van de 50-gezinnen aanpak slechts matig van de grond lijkt te komen. Wat is hiervan de oorzaak?